pieterpeuterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. erg klein

    Wat een pieterpeuterig ding, daor kuj niks met (Oosterhesselen)

    Het is mor een pieterpeuterig klein schroefie (Gasselte)

    Zie ook:
  2. zeer precies

    Dat zint van die pieterpeuterige mèenschen, die schiet niet op (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...