pimpelpaors bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. blauw

    Hie is pimpelpaors van de kaol (Anloo)

    Zie ook:
  2. bont, veelkleurig

    Die jurk was pimpelpaors met een dunderwolkien (Sleen)

    mit een dunderbuie

    Het wordt mij pimpelpaors veur de ogen (Hollandscheveld)

    Wat een pimpelpeers kleid is dat (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...