Ook: pitte (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)
pit van een vrucht
Een droef is lekker eten; allennig die pitten niet (Eext)
De pit van een kars moej niet deursloeken (Norg)
pit van lamp of kaars
De pitte van de keerse is haoste niet meer te zien (Hoogeveen)
Knip even een stukkie van de pit of, de laampe walmt (Balloo)
kern van een gezwel(Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
In een negenoog zit mèer pitten (Sleen)
In een liekdoorn zit een pit en in een ettergezwel een kuken (Norg)
tap, tadde
penis(Midden-Drenthe)
Pit wur gebruukt, mor dat was niet netties (Gieten)
(zwz), in
Hij hef pitten in de ogen van het slaopen (Geesbrug)