plak I -ken, de, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: plakke (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. snee, plak

    Doe mij der mor een plak kees op (Balloo)

    Een plak koek is lekker bij de koffie (Schoonebeek)

    Hoeveul plakken brood wi'j morgen mit hebben? (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...