plaoster -s, de, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. grote vlek, klodder

    Ik heb alweer een plaoster op de trui van die rooie bieten (Ruinerwold)

    Wat hef die een grote plaoster veur de kneien (Roswinkel)

    As een vogel tegen de roeten schet, hej der een hele plaoster op (Rolde)

    Zie ook:
  2. schilfer(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Der is een beste plaoster van de gimmeleerde emmer ofsprungen (Gasselte)

    pleister

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...