plaotselijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: plaots

  1. plaatselijk

    De Möppeler kraante hef een bool plaetselijk neeis (Diever)

    Plaotselijk hef het vannacht wat vroren (Barger Compascuum)

    De regen was plaotselijk (Grolloo)

    Er is plaatselijk hiel wat règen vallen (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...