plomper(d) -s, de
  1. groot mens of dier

    Hie haar een beste plomperd vangen (Balloo)

    Wat een plomperd van een meid (Koekange)

    Hij har een dikke plomperd van een Belgpeerd veur de waogen (Rolde)

    pomperd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...