plun I -nen, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: plunnies, plunne (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. slordig persoon, maar ook guitig, leuk

    Een plunnies is een beetie ondeugend, smangs wat grappig (Eext)

    Wat bin ie toch een vervelende plunnies (Hijken)

    Een plunnies is een eerlijke vent, dei kattekwaod oethooldt (Roswinkel)

    Die kwaojong is een dikke plunnies (Roderwolde)

    Wat hef die plunne van een kerel je der veur beun?

    Bij hum komp hielwat um, het is zo'n roege plun (Sleen)

    Een plunnegien is een ondöchtien (Sleen)

    poenies

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...