Ook: ploem, plume (Zuidwest-Drenthe), ploem(e) (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
pluim
Het peerd har plumen op de kop (Roderwolde)
Een plume op de hoed, die staot oe goed (Meppel)
Ik zit under de plumen van het reit (Sleen)
compliment
Hij kreg een pluumpie van de mister, umdat e zo netties warkt haar (Beilen)
Hij hef wal een pluum verdiend (Odoorn)
eind van de staart
Die kou houwde mij met de pluum in het gezicht (Gieten)
geslachtsdeel van vrouwelijk varken(Zuidwest-Drenthe)
De plume bluit hum op, hij wordt jags (Dwingelo)
De motte bluit op de plume (Havelte)