pluum plumen, de, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: ploem, plume (Zuidwest-Drenthe), ploem(e) (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. pluim

    Het peerd har plumen op de kop (Roderwolde)

    Een plume op de hoed, die staot oe goed (Meppel)

    Ik zit under de plumen van het reit (Sleen)

    Zie ook:
  2. compliment

    Hij kreg een pluumpie van de mister, umdat e zo netties warkt haar (Beilen)

    Hij hef wal een pluum verdiend (Odoorn)

    Zie ook:
  3. eind van de staart

    Die kou houwde mij met de pluum in het gezicht (Gieten)

    Zie ook:
  4. geslachtsdeel van vrouwelijk varken(Zuidwest-Drenthe)

    De plume bluit hum op, hij wordt jags (Dwingelo)

    De motte bluit op de plume (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...