poedel -s, de
  1. soort hond, poedel

    Zie ook:
  2. blunder, ernstige fout

    Hij het een beste poedel uuthaold (Emmer Compascuum)

    ...mit dat wicht (Roswinkel)

    Hie hef mooi de poedel oethangen met de verkoop van dat hoes

    Hai het een malle poedel holden (Zuidlaren)

    Zie ook:
  3. niet al te zindelijk persoon

    Wat een poedelie van een vrouw

    Zie ook:
  4. nasleep, gevolg(Kop van Drenthe, Veenkoloniƫn)

    Daor komp een male poedel achteran (Roden)

    Zie ook:
  5. misser(Zuidwest-Drenthe)

    Mit biljarten kuj wel een poedel maeken (Wapse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...