poerem de
  1. lawaai(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wat mak die kerel aaid een poerum, hie wil echt opvallen (Eext)

    Maak er maar niet zo'n poerem van

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:
  2. streek(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie hef mij een poerem oethaald (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:
  3. verbeelding(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een poerem hebt die lui! (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  4. scheldnaam voor een jood (zov), ook voor een bewoner van De Leek

    Leikster poerem

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...