poest II de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: poeze (Midden-Drenthe), puus (Zuidwest-Drenthe), poes (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), poeste (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. adem

    Hie hef aordig hard fietst, hie is hielmaol achter de poes(t)

    IJ hebt ja niet veul poest, ij kunt nog gien keers oetblaozen (Eext)

    Zie ook:
  2. kortademigheid(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat peerd hef last van poest, daor zit demp in (Eexterveen)

    Hij haar een ko kocht, mor daor zat een poesien in (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...