poesterd -s, de
  1. smeerpoets(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Die poesterd kuj nog niet mit een tange anpakken (Elim)

    Zie ook:
  2. ademnood, ook persoon of dier met ademnood(Zuidoost-Drenthe)

    Hie kun het peerd niet kwiet op de markt, er zat een poesterd in (Borger)

    Een poesterd van een pèerd (Sleen)

    poest II

    Zie ook:
  3. persoon met verschillende negatieve eigenschappen(Zuidwest-Drenthe)

    Wat een vieze poesterd, geef maor acht

    Het is een minne poesterd, ik wil niks gien gedoe mit hum hebben (Ruinerwold)

    Het is een vervelende poesterd (Roderwolde)

    een gemiene poesterd (Fluitenberg)

    Zo komp hij te passe, die eigenwieze poesterd (Havelte)

    Zie ook:
  4. dronkenschap(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij hef een beste poesterd in (Meppel)

    Zie ook:
  5. volle wind(Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij kreg de volle poesterd in het gezicht (Roderwolde)

    Wat een harde wind, een stieve poesterd (Nijeveen)

    Zie ook:
  6. opschepper(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Die kerel dat is een blaozerd, ...poesterd (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...