pukkel
Hij har de nakke vol poeten en dellen (Roswinkel)
poest I
kern van een gezwel
In die bloedvin zat een hiele poet en as die poet er oet is, dan kriej ontzet
kuken
uitstulping, buil
Hie kreeg zien beein dubbel en het was mor even of der zat een beste poet op (Eext)
Die hef een dikke poet an de baand (Anloo)
hoeveelheid geld
De baos is er met de hiele poet vandeur gaon (Stieltjeskanaal)
Hij het een mooie poet aachter het linnen (Roderwolde)