poetsen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. poetsen

    In de olde boerderije hadden wij nog zoe'n potkacheltien, zoe'n jeudtien, die mus elke week epoetst (Havelte)

    Alle weken moej wel keuper poetsen (Nijeveen)

    Hij hef de plaat poetst

    Van koeien wordt wel ezegd: aj ze van binnen mor poetst

    , dan wordt ze van buten wel glad (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...