prakseln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. door elkaar mengen en fijnsoppen van eten

    Za'k het eten wat deur 'nkannerk prakseln? (Roderwolde)

    Hij prakselt alles deur mekaar, die maakt er brij van (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...