preveln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. mompelen, in zichzelf praten, prevelen

    Opoe zit de haile dag in zukzulf te preveln (Valthermond)

    Hij prevelt mar wat veur zich hen; gieniene verstaot er wat van (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...