pulken onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. pulken

    Zit niet zo in de neuze te pulken (Coevorden)

    Hij zit mit een messie onder de nagels te pulken (Fluitenberg)

    Mit een naolde hef hij de splinter der uut epulkt (Fluitenberg)

    pulen, pluren, purken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...