puntern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. met een punter varen

    Wij bint een daggie hen puntern ewest in Gietern (Dwingelo)

    Puntern

    Zie ook:
  2. een bal met de punt van klomp of schoen wegtrappen

    Hie har de tienen altied rauw; hie punterde altied (Sleen)

    Hij punterde de balle hoge aover het doel (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...