rèren onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: reren

  1. huilen

    Lachen is beter as reren, mor paartie reert van het lachen (Eext)

    Kleine kinder kunt um het minste of geringste begunnen te rèren (Hijken)

    Hij is dik um de kop van het reren (Roswinkel)

    Hij reerde van bliedschup (Anderen)

    Hie reert snöt en kwiel (Anloo)

    Hij reert as een klein kind (Schoonoord)

    Zie ook:
  2. geweldig schreeuwen

    Hij reert als een hofhond

    Bron: Drentsche Volksalmanak Zie ook:
  3. gieren(Zuidwest-Drenthe)

    Het rèerde mij deur de hals

    Zie ook:
  4. bepaalde huilende of schreeuwende geluiden maken(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    De wagen, ...de ploeg, ...het kaorrad rèert

    Het rad rèert um eulie

    Moej dat linker rad is heuren reren. Het is net of het rop: Boer is zuuuunig (Eext)

    zunige boer, zunige boer (Norg)

    Aj an het ploegen waren in roeg laand, dan reerde het rister der deur

    Even de zwao reren laoten

    Zie ook:
  5. jammerend geluid maken van dieren(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    De koenen staot bij het hek te rèren (Sleen)

    Oze sikken heuft je mor te heuren of ze begunt al te rèren (Hijken)

    Moej de katten is heuren rèren; zint net kinder (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...