röt I -ten, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: ratte (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), rödde (Veenkoloniën), rötte (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), rotte (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. rat

    Het leeft in die olde schuur van de rötten (Borger)

    Der schoot een röt bai mai langes, ik wör der kel van (Eexterveen)

    Aj maal in de schure hebt, hej ook vake last van rotten (Elim)

    Zie ook:
  2. Hij is niet van de rotten ebeten

    Hij is lange niet van de rotten

    Aj zo nog kunt, blieft de rötten je wel van het gat

    De rotten hebben het schip

    verlaoten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...