röt II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: röttig, rötterig, rott(er)ig) (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. rot

    Die balke is zo rot, daor

    mut neug een neie onder (Ruinerwold)

    Het is zo röt as een

    mispel (Padhuis)

    as een pere (Barger Oosterveld)

    Deur die vörst zit er een koppel röt in de eerpels

    Zie ook:
  2. slecht

    Het is een rotte tied veur iederiene (Diever)

    Zie ook:
  3. dom

    Hij is niet rot, hij wet aoveral wel van of (Ruinen)

    Niet van de rotten zijn

    röttig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...