rötten I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: rotten (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. rotten

    De rogge lig op het laand te rötten (Hijken)

    De eerappels begunnen te rötten (Emmer Compascuum)

    Het fruit lig te rötten under de boom (Gieten)

    Zie ook:
  2. stinken, een wind laten(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die vent lig de hiele dag te rotten (Hoogeveen)

    Zit niet zo te rötten, of hej siepels had? (Weerdinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...