rötter(d) -s, de
  1. rottende vrucht

    Der huift maar ein zo'n rotterd tussen te zitten en het is verkeken (Barger Compascuum)

    Der zit nogal wat rotters tussen de appels (Diever)

    Zie ook:
  2. mens of dier dat rot doet

    Wat een rötterd, die hef oes der mooi tussen had (Sleen)

    De iene koe is een rotterd, ie kunt er niks met begunnen (Fluitenberg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...