raand -en, de, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe

Ook: rand (Zuidoost-Drenthe)

  1. rand

    Hie kan net over de raand van de underbaander kieken (Sleen)

    De raand van de hoed muut van achtern opstaon (Kerkenveld)

    Hij woont an de raand van het bos (Buinen)

    Der is bij het mèeien nog een rand staon bleven

    Zie ook:
  2. kant

    De raand van de sloot is in ereept (Diever)

    Ie hebt gien mooie raand an het pepier

    zitten (Dwingelo)

    Hij kun gien kaant of raand oet

    Het was op de rand of, of hij was verzopen (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. in(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    veur de raand

    an de raand

    Die veerze stiet veur de raand (Hoogeveen)

    stiet veur de hand (Klazienaveen)

    veurderhaand (Ruinerwold)

    ter haand (Vledder)

    te raand (Wapserveen)

    haand

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...