rafeln onovergankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: rafel

  1. rafelen

    Wat rafelt, ...refelt

    dat goed (Sleen)

    Dat is zukke holle stof, die rafelt bar (Oosterhesselen)

    Zie rafelden de touwen oet mekaar (Barger Oosterveld)

    Eerst even umslingern, anders rafelt het zo (Coevorden)

    Die mouw begunt ok al te raofeln (Gieten)

    Zelfegge of zelfkaante refelt neet (Wapse)

    De kouse...ik vulde hum refeln

    Zie ook:
  2. uitschelden(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hij hef hum de peinze vol erafeld (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...