Ook: raoken, raeken (Zuidwest-Drenthe Noord)
treffen, raken
Wij kunden mit het blokgooien het blok niet raeken (Dwingelo)
Ik stun achter de boom; hij kun mij niet raken (Ruinerwold)
Ie hebt die man op een gevulige plek weten te raken (Hooghalen)
Hij sprong der over zunder wat te raken (Barger Oosterveld)
kunnen schelen
We kunt er niet met zitten, het rak ous niet (Zeyen)
geluk hebben
Dat hew precies raokt, wij hadden het heui net veur de bui binnen (Ekehaar)
kwetsen
Hij hef hum der toch arger met raakt as de bedoeling was (Padhuis)
Ik har je eigelk niet raoken wilt, mor ik kun niet aans (Eext)
flink eten, drinken, werken
Hij hef hum flink raakt, hij was de andere morgen nog zeik
Wij hebt hum goed eraakt, wij bint flink op escheuten
familie zijn(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Wij huuft niet hen de begrafenis, het raakt oes niet mèer
geraken
Het was zo mooi, wij raakt er gewoon niet aover uut epraot (Broekhuizen)
As het vaeke gebeurt, raek ie der an gewend (Wapserveen)
Hie is aordig an de drank raakt (Klazienaveen)