rammelaar I -s, de
  1. rammelaar

    De rammelaar gooit hij altied vurt, daor wil hij niks van weten (Ruinerwold)

    Oma nam heur kleinkind een rammelaor met (Eext)

    Zie ook:
  2. Hij is geboren mit een golden rammelaar

    rammel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...