raodselachtig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. raadselachtig

    Het is wal een beetien raodselachtig, daor koj niet goed achter (Sleen)

    Het is mor een raodselachtig geval (Roderwolde)

    Ie proot wat raodselachtig, ik begriep oe niet (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...