ratelschellig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: raekelschellig, rapenschellig, raekel... (Zuidwest-Drenthe Noord), rapen... (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. horendol

    Zoas die jongen de hiele dag dwingen könt, daor zuj ratelschellig van wurden (Koekange)

    De muziek was zo hard, ik worde der ratelschellig van (Fluitenberg)

    Zie ook:
  2. niet in orde, geschonden

    Een allegaartie bij mekaar, koppies en schuttelties bij mekaar is een ratelschellig zoogien (Ruinen)

    Oonze servies was aordig raetelschellig

    Die deure hangt er raekelschellig bij

    Ratelschellig wordt gebruukt veur wat schief en kroem is (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...