rauzer(d) -s, de
  1. opschepper(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat is det een rauzerd, een opschupper; hij hef het altied ewunnen en nooit verspeuld (De Wijk)

    Zie ook:
  2. snelle, vaak ruwe werker

    Een rauzerd is eine dei gauw warken kan, maar het nich te nauw nemp (Barger Oosterveld)

    Een rauzerd geeit even gauw overal bijlangs, even gauw wat terecht steuten (Gasselte)

    Ien veur het roege wark, dat is een rauzerd (Ekehaar)

    Zie ook:
  3. woesteling

    Een rauzerd is ien, die wild is en overal deurvlög (Emmen)

    is ien, die onwies tekeer giet (Exlo)

    die dol en lomp bezig is (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...