rechtdraoderig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. met rechte draad

    Een schuppestok, die moet rechtdraoderig wezen (Klazienaveen)

    As ze vroeger knuppels muken, mus dat van rechtdraoderig holt (Oosterhesselen)

    Het vleis is rechtdraoderig (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...