reddern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. redderen, kleine karweitjes doen

    Het lop nog wat te reddern, mar dan hef het ok alles an kaant (Oosterhesselen)

    Hie reddert wat um hoes toou (Balloo)

    Zie ook:
  2. opschudden van de

    legge

    De legge reddern deej mit de dörsstok (Smilde)

    opreddern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...