redding -s, de
  1. redding

    Die arfenis was zien redding; hie was an de latten (Sleen)

    Hij zeup zoveul, veur hum was gein redding meer meugelijk (Roswinkel)

    Zie ook:
  2. gereedschap(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hej oen redding bij mekaer? (Dwingelo)

    Hé jong, pak je redding toch is op en hang het op (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...