rest
De rest hebben ze der zölf bijdaon (Eelde)
Der is nog een rest van het eten overbleven (Emmen)
De rest is veur oes (Grolloo)
grote hoeveelheid
Der zit van het jaor een rest krallen an de hulst (Geesbrug)
Wij hebt er nog een hiele rest liggen (Sleen)
groep(je)(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)
Wat een volk en ook een rest magies (Fluitenberg)
Bij de schoel stiet 's aovends altied een rest jongen (Hooghalen)