reuren overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: rèuren (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), ruren, ruiern (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)

  1. roeren

    Het bloed van een zwien mus bij het slachten hieltied reurd worden (Padhuis)

    Hij kan zien mond wel rèuren (Hoogeveen)

    Hij zat aal in het ruimerie te ruiern (Roderwolde)

    Hij begunt zuk te reuren

    Aj

    mor niet in een aander ziend begunt te reuren bemoeien

    Zie ook:
  2. loseggen(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Die ege moej ruren laoten, niet slepen (Klazienaveen)

    Most der nog mor even mit de aide deurhen ruiern (Valthermond)

    Zie ook:
  3. draaien(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zij rèurt er al umme toe en wat ze precies bedoelt, woj niet gewaar (Hollandscheveld)

    *Hoe mèer aj in de stront reurt, hoe mèer as ie stinkt

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...