reustern I overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. roosteren

    Ze gungen een stukkie vlaais reustern boven het vuur (Roderwolde)

    Onder het eerappelkrabben meuken wie wal is een vuur en reusterden der eerappels op: an een stokkie (Barger Compascuum)

    Neuties reustern op de kachel (Balloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...