ribschier bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: ribbeschier

  1. van een paard of koe, waarvan men de ribben niet kan zien, zonder dat het vet is

    Dat is een mooi peerd, het zöt er gooud oet, het is ribschier (Eext)

    Oes opa zee altied: dat peerd is nog man net ribschier (Roswinkel)

    Zie ook:
  2. schoon, als resutaat van niet teveel werk(Midden-Drenthe)

    Wij maokt de sloot, ...de weg ribschier (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...