riedel -s, de
  1. reeks, rij

    Hij zee de heile riedel zo achter mekaar op (Barger Oosterveld)

    Op kesaosie mus ij alles opzeggen; ij kenden de hiel riedel van buten (Sleen)

    opriedeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...