riemen I overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. rijmen

    Dat is een gedicht van niks en het riemt ok nich (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. Ien ding kan ik niet riemen, ie magt hum niet en toch gao ie vake mit hum op jacht (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. versjes maken

    Aal dat riemen is niks veur mij (Geesbrug)

    Zie ook:
  4. kloppen, overeenstemmen

    Het ein mus met het aander riemen (Eelde)

    Zie ook:
  5. schrijven

    Een breef riemen

    Hie kan riemen en dichten en het gat oplichten, ...zunder het gat op te lichten (Sleen)

    ie zulden er de pette veur lichten (Ruinerwold)

    ie kunt het hemd er veur lichten (Hooghalen)

    en het gat van de stoule lichten (Valthermond)

    Hij kan riemen/Je zulden er van bezwiemen/ Hij kan dichten/Je zulden het gat er van oplichten (Roderwolde)

    Hij kan riemen as Malle Siemen (Fluitenberg)

    Bron: A.L. Lesturgeon Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...