riep III bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. rijp, volgroeid

    Met die wind waren alle riepe proemen der ofwèeid (Beilen)

    As de rogge riep is, moej ze meien (Ekehaar)

    Die koe is riep, die kan no wal weg

    Dat wicht is vroug riep (Roden)

    De bloedvinne is nog niet riepe (Dwingelo)

    Hij is er nog niet riep veur

    Zie ook:
  2. Hij hef de knollen ok riep

    Zie ook:
  3. vet(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Dat biest is veul te riep (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...