rimpel
Wat hef dat mens een rimpels in het gezicht (Erica)
Hij was zo aold as Methusalem, het was eein rimpel aal rimpel (Eext)
Wat heb ie een rimpels in de rok, ie hebt er verkeerd op zeten (Nieuw Amsterdam)
Dei appels is schier rimpels (Barger Oosterveld)
plooi
Rimpels binnen fiene plooigies in een jurk (Norg)
Ie mut de rimpels in de rok wat bèter verdelen (Noordscheschut)