Ook: rink (Zuidwest-Drenthe), rink II
ring
Die bol möt een ring in de neus hebben (Sleen)
Ik bin mien ring kwiet
De ringen van de kachel (Diever)
De ringen an het achterstel van de waegen (Dwingelo)
Een ring um de riezebessem (Hoogeveen)
Hij is zo dun as een rink (Ruinen)
De ring van de zwaoboom
Hoender hadden vroeger een ring um een poot in verschillende kleuren um de jonge en aolde hoender te (Oosterhesselen)
De put is tien ringen diep
Hij krig de ring deur de neuze
kring(Zuidwest-Drenthe Zuid)
Zit er een ring um de zunne, kreej vake slecht weer (Nijeveen)
ronde stapel turf of zoden
Zij hebt de törf in ringen zet (Hoogeveen)
Zudden en törf worden in ringen zet um te dreugen (Wapse)