ring -en, de, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: rink (Zuidwest-Drenthe), rink II

  1. ring

    Die bol möt een ring in de neus hebben (Sleen)

    Ik bin mien ring kwiet

    De ringen van de kachel (Diever)

    De ringen an het achterstel van de waegen (Dwingelo)

    Een ring um de riezebessem (Hoogeveen)

    Hij is zo dun as een rink (Ruinen)

    De ring van de zwaoboom

    Hoender hadden vroeger een ring um een poot in verschillende kleuren um de jonge en aolde hoender te (Oosterhesselen)

    De put is tien ringen diep

    Zie ook:
  2. Hij krig de ring deur de neuze

    Zie ook:
  3. kring(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zit er een ring um de zunne, kreej vake slecht weer (Nijeveen)

    Zie ook:
  4. ronde stapel turf of zoden

    Zij hebt de törf in ringen zet (Hoogeveen)

    Zudden en törf worden in ringen zet um te dreugen (Wapse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...