roestig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: roesterig, rostig (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), ruusterig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. roestig

    Dat stuk iezer is zo roestig, ...roesterig (Sleen)

    Aj de boudel neit in het vet holden, dan wordt het roestig (Peize)

    Hij har in een roestige spieker etrapt (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. met schimmel

    De eerpels bint rostig, mor de schup is roestig (Eexterveen)

    Zie ook:
  3. niet te sterk

    Wat bint dat roesterige biggen (Padhuis)

    Zie ook:
  4. ruw, wild, gezegd van het weer(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat doej met zuk roestig weer der toch oet (Stieltjeskanaal)

    Wat is het roesterig, ...ruusterig weer (Padhuis)

    Zie ook:
  5. ruigharig

    De koenen bint roesterig in het haor

    Zie ook:
  6. ruw, van een huid(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij hef een roege, roestige hoed (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...