rondoet bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. ronduit

    Ik heb hum rondoet zegd, hoe ik er over denk (Coevorden)

    Het is ronduut zegd een gemiene streek van hum (Fluitenberg)

    Hie kwam er rondoet met veur den dag (Eexterveen)

    Die kerel is altied rondoet in zien proot (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...