rooier -s, de

Spellingvarianten als bij: roon

  1. persoon, die rooit

    Bij het eerappelrooien hadden ie een rooier en een zuker; de rooier mus de eerappels uutrooien en de (Geesbrug)

    Vrogger was de rooier een persoon, nou is het een mesiene (Erica)

    Zie ook:
  2. rooimachine

    De rooier steeit aachter de trekker, wij gaot hen het laand (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...