roon overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: raon II, reuden, rooien II, reuien (Kop van Drenthe), rooien, raon (Zuidwest-Drenthe)

  1. rooien

    Vrogger rooiden ze de eerappels mit de vorke, later krabden ze ze uut de grond en nou rooit ze ze mi (Hollandscheveld)

    's Winters gungen ze wel stobben rooien (Anloo)

    Wij moeten die hege der uut rooien (Erica)

    Zie ook:
  2. steken

    Aj visken willen, moej pieren reuien (Norg)

    Ze wilt nog even pieren rooien (Ekehaar)

    wuppen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...