ropper(d) -s, de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: ropper (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. iem. die veel werk kan verzetten

    Die hebt daor starke roppers van jongs (Sleen)

    Een ropperd is iene, die der boven op vlög (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. lichaam, inz. de maag(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Die hef daor een beste stee; die kreg wel flink wat in de ropperd (Ekehaar)

    Zie ook:
  3. beweeglijke, kleine jongen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Klainzeuntie van mai is een echte ropperd, altied in beweging (Peize)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...