ruien I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: ruisen

  1. tochtig zijn

    Zukke mooie motten en zij ruit niet (Zuidwolde)

    Wij vernimt er gien ruien an, en dan kuj hum ok niet onder de bere jagen (Hollandscheveld)

    Het varken is weerumme ruid (Geesbrug)

    ruist weerum

    weerumroezen, weerummeruien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...