ruier(d) -s, de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: reuierd (Zuidwest-Drenthe), ummeruier (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. dier, dat niet drachtig wil worden, vooral gezegd van een koe

    Die koe is elke drei weken weer vaorig, het is een reuierd (Havelte)

    Bandeloze koenen wilt wel ies ruiers worden (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...